Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Als Haman ingekomen was, zo zeide de koning tot hem: Wat zal men met dien man doen, tot wiens eer de koning een welbehagen heeft? Toen zeide Haman [14]in zijn hart: Tot wien heeft de koning een welbehagen, om [hem] eer te doen, [15]meer dan tot mij? 14. Dat is, bij zichzelven. 15. Dit besloot hij uit de veelheid der weldaden, die hij alrede van den koning genoten had.